Outdoor: chassis afstellen van uw RC auto

Net als bij de Formule 1 is ook bij radiografische modelauto's de afstelling van het onderstel doorslaggevend voor de rijprestaties van het model.

Instellingen zoals:

  • Toe- of achterspoor
  • Positief of negatief camber
  • Ackermann-hoek
  • Wieldraaias
  • Afstelling van de schokdempers

Toe- of achterspoor instellen

Onder toe- of achterspoor wordt de positie van het wielvlak ten opzichte van de rijrichting verstaan.

a) Toespoor - de wielen wijzen naar binnen

Wanneer op de voorwielen een toespoor wordt ingesteld, dan heeft het RC voertuig een goede loop rechtdoor, maar neigt tot ondersturen. Bij ondersturen stuurt het voertuig niet zo sterk de bocht in als gewenst. Hij “schuift” over de voorwielen naar buiten (teveel tractie op de achteras of te weinig tractie op de gestuurde vooras). Dit rijgedrag kan echter worden gecontroleerd door iets minder gas te geven.

b) Achterspoor - de wielen wijzen naar buiten

Wanneer op de voorwielen een achterspoor wordt ingesteld, dan neigt het radiografische voertuig tot oversturen. Bij oversturen stuurt het voertuig sterker de bocht in als gewenst (te weinig tractie op de achteras of teveel tractie op de gestuurde vooras). Dit rijgedrag is moeilijker te controleren dan ondersturen, omdat het voertuig licht gaat slingeren.

Positief of negatief camber instellen

Onder camber, ook wel wielvlucht genoemd, wordt de hoek van het wielvlak ten opzichte van de horizon verstaan.

a) Positieve camber – de wielen staan bovenaan naar buiten

Een positieve camber zorgt voor weinig grip in de bochten. Wanneer u bewust onderstuurgedrag wilt instellen, dan moet de camber van de voorwielen neutraal of iets positief zijn.

b) Negatieve camber - de wielen staan bovenaan licht naar binnen 

Een licht negatieve camber verhoogt de grip in bochten. Wanneer er echter voor een te grote waarde wordt gekozen, dan neigt het voertuig tot oversturen.

Achtermann-effect bij radiografische auto's

Om een goed bochtgedrag te realiseren, moeten de voorwielen aan de binnenkant van de bocht een grotere stuuruitslag hebben. Het hoekverschil tussen de beide voorwielen moet zo groot zijn, dat de lijnen die door de beide voorwielnaven lopen ter hoogte van de middellijn van de achteras bij elkaar komen (zie diagram). Hoe groter de afstand tussen de beide voorwielen, hoe groter ook het hoekverschil tussen de ingestuurde voorwielen moet zijn.

De mechanische omzetting of de afstelling van de progressiviteit van de stuurinslag gebeurt bij RC modelauto’s door het omzetten van de spoorstangen in verschillende draaipunten.

Wieldraaias

Naast het zwaartepunt is ook de wieldraaias niet onbelangrijk voor de rijprestaties van een auto.Omdat de wieldraaias, net als het zwaartepunt, niet zichtbaar is moet het geometrisch worden vastgesteld. Normaal gesproken ligt het zwaartepunt van een voertuig boven de wieldraaias.

  • Lijn 1 ligt parallel boven de bovenste dwarsgeleidearm
  • Lijn 2 ligt parallel boven de onderste dwarsgeleidearm
  • Beide lijnen komen bij elkaar in het snijpunt (SP)
  • Lijn 3 loopt van het middelpunt van het wiel naar het snijpunt (SP)
  • Op het snijpunt van lijn 3 en de voertuigmiddelpuntlijn ML ligt de wieldraaias (RZ).

Bij een lage wieldraaias is de hellingshoek in de bocht groter.Bij een hoge wieldraaias is de hellingshoek in de bocht kleiner.De wieldraaias kan met de bovenste en onderste dwarsgeleidearm worden beïnvloed. Bij de meeste voertuigen kunt u de hoek van de bovenste spoorstangen veranderen. Met behulp van de onderste dwarsgeleidearm kan bovendien de bodemspeling worden aangepast. Met de bovenste dwarsgeleidearm kan de wieldraaias echter fijner worden afgesteld en het kost minder tijd.